Om te begrijpen hoe de context was waarin ik naar Indonesië vertrok, moet je weten wat eraan voorafging. Als jongen maakte ik de bombardementen op Rotterdam mee. Met mijn vader zocht ik de dag na het bombardement van 11 mei 1940 in de geruïneerde stad naar mijn grootouders. Zelf hadden we na een bombardement op 31 maart 1943 niks meer, behalve elkaar. In ’44 haalde ik mijn eindexamen en had de ambitie om journalist te worden.

In november 1944 werd ik bij een razzia opgepakt en per goederentrein naar Duitsland getransporteerd. We waren vijf dagen onderweg en dachten ergens aan de andere kant van Europa te zijn aanbeland, het bleek Keulen te zijn. Onze taak was als dwangarbeiders aan het front in de Eifel loopgraven te maken en wegen repareren, het was hard werken met weinig te eten. Eén opzichter viel mee en wees ons op kleine dingen, zoals een roodborstje. Voor de oorlog was hij een schoolmeester en hiermee ervoer ik een klein beetje menselijkheid. Tijdens het werken bestookten de geallieerden ons al met artillerievuur. In Keulen zag ik samen met twee medegevangenen, na een groot Amerikaans luchtbombardement, de kans schoon om te ontsnappen.

In de naoorlogse periode zaten maar weinig werkgevers op mijn generatie te wachten, omdat we nog moesten worden opgeroepen voor militaire dienst. Ik vond werk bij de gemeente als klerk, waarbij ik keek naar het voldoen van de leerplicht. In ’47 volgde mijn oproep voor de dienstplicht bij het Regiment Huzaren van Boreel. Ik hoopte door mijn kunde als tekenaar richting de PR te gaan tot ik de vraag kreeg of ik niet naar de opleiding tot reserveofficier wilde gaan. Omdat wij allemaal naar Indië moesten en leiding daarbij noodzakelijk was, meende ik, als men vond, dat ik dat kon, dat te moeten doen. Na de opleiding vertrokken we in ’48 per schip naar Nederlands-Oost-Indië. 

In hoofdlijnen waren we bezig met patrouilles rijden en lopen, wegen vrijmaken van hinderlagen, versperringen en bommen en mijnen, konvooien begeleiden en acties ondersteunen. In de periode van de tweede politionele actie (december 1948) de soevereiniteitsoverdracht (december 1949) tot terugkeer naar Nederland was ik pelotonscommandant.

In 1950 vertrokken we per schip huiswaarts. Onderweg was het nog even spannend, de oorlog in Korea was begonnen en we vreesden even dat we die kant op werden gestuurd. Terug werden we erg koud ontvangen. Nederland voelde op dat moment zo klein en bekrompen. De houding tegenover de veteranen bleef. In de jaren ’70 kwam mijn dochter van school met de vraag of ik ‘ook z’n SS-er was’, doelend op mijn tijd in Nederlands- Indië. Ik sprak weinig over mijn verleden, maar toen heb ik met succes gepleit voor een genuanceerd verhaal.

Zelf kon ik de dingen die ik meemaakte verwerken met tekenen en later schilderen. Schilderijen van mij hangen onder andere in het Cavaleriemuseum in Amersfoort en het veteraneninstituut. In het creëren zit voor mij ‘de kunst van het verwerken’. Het kwam samen toen ik enkele jaren geleden het ‘verbindend monument’ ontwierp. Het monument, dat in het herdenkingspark in Roermond staat, is een plek voor alle Nederlandse militairen, hun thuisfront en hun nabestaanden om even stil te staan. Bij de missie, bij vertrek en bij wel of niet, niet helemaal, thuiskomen. Immers, thuiskomen na een uitzending, missie was en is niet iedereen gegeven. Wie wel thuiskwam en komt heeft vaak veel ‘achtergelaten’ in het uitzendgebied (Citaat www.4en5mei.nl/oorlogsmonumenten/zoeken/4128/roermond-verbindend-monument).

Wat ik uit de oorlog en mijn diensttijd heb meegenomen is om rustig na te denken vóór iets te doen in de gedachte: “Je hebt wel voor heter vuren gestaan!”